- pijp
- {{pijp}}{{/term}}1 [buis] pipe 〈ook van een orgel〉 ⇒ tube2 [broekspijp] leg3 [rookgerei] pipe4 [stang, staafje] stick♦voorbeelden:1 een stuk(je) pijp • a length of pipe/tube2 een broek met lange/korte pijpen • a pair of trousers/shorts3 een pijp tabak • a fill (of tobacco), a pipeful〈figuurlijk〉 de pijp aan Maarten geven • 〈sterven〉 kick the bucket, turn up one's heels/toes; 〈niet meer willen meedoen〉 quit, chuck it ineen pijp stoppen • fill a pipe¶ 〈informeel〉 de pijp uit zijn • have kicked the bucket
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.